Dit jaar is het artikel “Dialectical behavior therapy is effective for the treatment of suicidal behavior: a meta-analysis” gepubliceerd. Hierin komt onder andere naar voren dat DGT effect heeft op zelfbeschadigend en suïcidaal gedrag. De VGCt heeft een reactie gegeven op dit artikel waarover wij het onderstaande geschreven hebben.
Lees het gehele artikel hier: Dialectical Behavior Therapy Is Effective for the Treatment of Suicidal Behavior: a meta analysis
Roland Sinnaeve, Wies van den Bosch, Hanneke van Leeuwen en Ursula Witteveen, namens Dialexis
Deze reactie is geplaatst op 15-03-19 om 22:22. Zie hier waar deze reactie geplaatst is.
DeCou en Comtois tonen aan dat DGT niet enkel werkt voor BPS en chronische suïcidaliteit maar ook effectief is in het terugdringen van suïcidaal gedrag meer algemeen. Met andere woorden, dat DGT ook kan helpen als onderdeel van suïcidepreventie. Linehan heeft hier zelf altijd veel belang aan gehecht. Suïcidaliteit was haar eerste en primaire werkterrein, lang voordat DGT verbonden werd aan BPS. Getuige ook de verschillende prijzen voor haar bijdrage aan het veld van suïcidepreventie. Dit deel van haar nalatenschap is wat onderbelicht omdat ze zo bekend is geworden als pionier in het behandelen van BPS.
Weinig andere behandelingen schenken zo nauwgezet aandacht aan suïcidaal gedrag en risicofactoren als DGT. DGT therapeuten zijn getraind om dit soort gedrag feitelijk en oordeelvrij uit te vragen, weten wat te doen bij (suïcidale) crises én kunnen op een wetenschappelijk geïnformeerde manier het onderscheid maken tussen suïcidaal gedrag als “way of life” dan wel als definitieve vluchtroute (cfr. protocol voor suïciderisicotaxatie). De gebrekkige signalering van suïcidale gedachten die wordt genoemd, komt inderdaad minder aan bod in DGT fase 1, omdat die fase gericht is op verminderen van risicovol gedrag zoals suïcidepogingen ofwel zelfbeschadiging. In volgende fasen van DGT verschuift deze focus naar het kunnen verdragen van emoties, trauma-gerelateerde klachten, gevoelens van stigma en leegte, en cognities, alsook het doen laten toenemen van kwaliteit van leven door maatschappelijke participatie. Omgaan met suïcidale gedachten als een ‘way of life’ wordt daarin meegenomen.
Als de focus ‘acute suïcidaliteit’ is dan zijn de suggesties die de auteurs doen terecht, mits er wat context wordt gegeven:
– Het systeem inschakelen: dit staat in zowat elke richtlijn voor diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag, inclusief de multidisciplinaire richtlijnen in Nederland en België. Linehan heeft dit ook beschreven in haar handboek uit 2002 als onderdeel van de DGT fase 1 (zie casemanagementstrategieën). De toepassing van het ‘consultatie-aan-de-cliënt principe’ zorgt ervoor dat bij chronische suïcidaliteit altijd contact gezocht wordt, via de cliënt, met de omgeving. Die strategie wordt gebalanceerd met interventies in de omgeving als er een acuut risico is op suïcide. Door heel de behandeling heen wordt de omgeving bij de behandeling betrokken, onder andere in netwerkbijeenkomsten, waarin netwerk en cliënt samen behandeling ondergaan.
– Toegang tot dodelijke middelen beperken: Dit moet gelezen worden in de Amerikaanse context waarin het onderzoek wordt uitgevoerd en de samenlevingsbril van de auteurs. Het feit dat vuurwapens en letale medicatie zo gemakkelijk te verkrijgen zijn, maakt dat Amerikaanse suïcidologen soms het gevoel hebben dat ze vechten tegen een bierkaai. Hier in België en Nederland speelt die discussie iets minder.
Conclusie: Linehan’s nalatenschap is meer dan “behandeling voor BPS”. Het is een gefaseerde, wetenschappelijk onderbouwde en zorgvuldige aanpak van emotionele ontregeling die zeer geschikt is voor de behandeling van zowel chronische als acute suïcidaliteit.